Neeltje Veuger (1919-1983) jeugdverhaal

Alkmaar - Oudorp 24 april '82

Proloog
Met Paas ben ik uit het verpleeghuis "de Hout" gekomen. Ik was daar om wat op te knappen na de twee heupoperaties die ik heb gehad. Vorige week zaterdag was Gerrit bij mij en toen heb ik het met Gerrit over mijn geboortedorp St-Maartensbrug gehad. Gerrit heeft mij toen gevraagd iets te vertellen over het dorp toen ik jong was en waar ik met Vader, Moeder en tante Maap woonde in die tijd. Ik heb gezegd "dat wordt vast een heel verward verhaal want af en toe schiet me dan weer iets te binnen", maar dat hinderde niet.

Het ouderlijk huis

Nu dan, het huis waar ik geboren ben [1919], en ook tante Maap [1926], stond naast het polderhuis waar toen Opa en Opoe Veuger woonden. Het huis was in tweeën bewoond zoals dat gezegd werd. In het kleinste gedeelte, dat was naast het polderhuis, woonde buurvrouw Holterman, de eigenaresse van het huis. Zij was een weduwvrouw die naar ik mij herinner erg hoestte, dat kon je soms bij ons in de kamer horen. Ze had een doeshond die veel bij mij was als ik in de hobbel op de stoep voor het winkeltje zat. Dat weet ik van Moeder, maar het hondje herinner ik mij wel, net zoals het hondje van Blauw (die had het postkantoor), die altijd met Blauw meeliep als hij de post bracht. Dat was een glad, zwart, harig hondje en heette Pollie. Maar toen was ik natuurlijk al wat ouder.

1920

Ons huis was van buiten crèmekleurig gesausd dacht ik. De woonkamer was ruim met twee bedsteden waarin raampjes. 's Winters sliepen in de ene Vader en Moeder en in de andere tante Maap en ik, bij ons stond er dan een brede plank tussen. Ik denk dat het was voor de dekens, dat ik ze niet weg kon trekken. Ik was groter, wij verschilden zes jaar, tante Maap is in februari geboren, toen ging ik met mei naar school, dat was toen zo. Boven stonden twee ledikanten, één door Vader zelf gemaakt (dat was voor zomers denk ik). Naast de kamer een klein winkeltje met kruidenierswaren. Er werd heel weinig verkocht, denk alleen familie, want er waren nog drie grotere winkels, en dat in een klein dorp. Maar vader deed het ziekenfonds erbij, dus dat ging toen wel. Vanuit de winkel kwam je in een kamer waarvan rechts het keukentje en links de serre. Tussen de serre en het kamertje had vader een schommel gemaakt, als je dan schommelde keek je, als je in de serre was, rechts in de tuin van Buurvrouw Holterman, in het kamertje in de tuin van Opoe. Aan de voorkant was een schutting, daarachter een plaatsje. Vandaar stapte je de serre binnen. Als het mooi weer was mochten we daar wel een eten. In de serre was ook een waterkast. Moeder zal het water misschien voor de was hebben gebruikt, dat weet ik niet.

In de winkel bij de voordeur lag een houten hor(?) op de grond en op de toonbank stond een bruine kist met bovenglas, daar stond denk snoep in. Ik weet wel dat ik af moest wassen 's morgens voor school en dan een toffie kreeg, toen was tante Maap er ook en had moeder het wel drukker, vooral door het winkeltje. Er kwam wel niet veel maar ze bleven dan wel eens praten. Dat tante Maap geboren is stond de wieg in de hoek van de kamer, een witte ijzeren wieg met ik dacht blauwe stof met teik erover heen. Toen tante geboren is ben ik naar Opoe Veuger gebracht, het was een harde bevroren weg, en toen ik haar voor het eerste zag vielen mij de kleine vingertjes op, terwijl er iets geels op de nageltjes zat (waarschijnlijk olie). Verder weet ik niet veel van tante en mij in die tijd, alleen de roodvonkperiode. De leeftijd was toen ook een verschil, tante werd geboren en ik ging naar school.

Si Nicolaas
Er is ook iets wat ik me nog goed herinner van een St Nicolaas. We lagen in de bedstee. 's Avonds werd dan het tafeltje klaar gezet met een wit kleedje erover en als je dan wakker werd in de bedstee dan zag je zo het moois staan. Die keer drie ballen, rood met goud, en een handwerkmandje met blauwe voering dicht getrokken. Het heeft nog in de schuur van de Westerweg gestaan, zonder voering hoor! Er was ook een roze suikerbeestje, dat lustte ik niet maar het stond mooi, en een koekhart met drie suikerstippen er in. Niet zo veel, maar je was er wel gelukkig mee. Bij Opoe Veuger kreeg ik dan de grote dingen zoals een wieg, serviesje, eet(?) en thee enz. Daar was weer het mooie van, dan ging ik met het mandje heen 's avonds en dan versjes zingen bij de schoorsteen en dan de volgende ochtend kijken.

In de duinen, 1930. Vlnr Rie Anraad, Tonie Keppel, Marie Kempers, Sjaanie
Doorn, Arie Doorn, Maartje Doorn, Maatje Veuger, Gerrit Veuger, Neeltje Veuger.


De boerderij van Appel
We woonden tegenover Appel en ik speelde toen al met Nel en Gre, in de oude boerderij met bomen ervoor. Die is later verbouwd. Daar herinner ik me nog van, het blauwe schuurtje en dat we dan poepenboezels kregen om te helpen schoonmaken. Buurvrouw had een groot voor als ze de melkbussen boende. Dat schort was gemaakt van donkere dikke stof met banden eraan om vast te maken om de taille, dus eigenlijk een half schort. De brand van de boerderij weet ik nog, vlak tegenover ons, dat vergeet je niet zoo'n vuurzee. Ik weet niet in welk jaar het is gebeurd.

Ik was veel op de boerderij met Nel en Gre. Daar heb ik het fijn gehad, vooral 's zomers, hutten bouwen van kunstmestzakken geloof ik. Het rook wel wat maar dat wende wel. We hadden dan suikerperen uit de boomgaard en wortelen uit de tuin en spelen maar. In de hooitijd met de hooiwagen mee naar het land. Eerst met de lege wagen, en hobbelen maar. Op het land gingen er dan twee roken [mijten?] op, en dan terug. Dan zaten we tussen de twee roken in, lekker in het hooi. Kwamen we bij de schuur, dan er af. Dan werden de hooiklampen naar boven gehesen, het paard liep dan de boomgaard in met lange touwen geloof ik, en dan ging het hooi naar boven dacht ik, hoe weet ik niet precies, met een katrol? Boven in de schuur werd het dan door de mannen verspreid. Later als de schuur vol was ging het hooi wel broeien, en dat moest dan gecontroleerd worden, en als het dan te erg was moest het er weer uitgegooid, want anders verbrandde de hele boerderij, en dat ik vaak gebeurd. Je kon het wel ruiken als je voorbij een boerderij ging en het hooi broeide. Als het er uitgespit werd zag het haast zwart.

Ik ben heel veel op de boerderij geweest. Wij moesten zomers kruisbessen plukken bij Opa Appel (die woonde in de villa) en dan maakte buurvrouw daar jam van en als het klaar was kregen we een witte boterham em die jam, en lekker was dat. Ook als ik 's middags kwam te spelen had ze soms nog wat brei (gortepap is dat) over en dan kreeg ik ook nog een bordje. En al zei ik dan "ik heb al gegeten", "o dat lust je nog wel" was dan het antwoord. En dat was ook zo, ze maakte het zelf, dus van eigen karnemelk, lekker hoor. Dit was dus allemaal al in de nieuwe boerderij. Toen we later groter waren gingen we zomers met zijn direën lopende naar het strand, een grote tas met eten en drinken mee, zondags dan. Heerlijk was dat, er waren toen nog niet veel mensen aan het strand. 's Middags kwamen er dan nog wel meer, aangekleed voor een fietstochtje. Toen waren we denk 11 of 12 jaar. We gingen dan weer lopende terug. En dan bij de boerderij bij de "hoge Nol", vroegen we we wat te drinken. Ja, ze verkochten er ook wel repen maar daar hadden we geen centen voor. Het waren aardige oude mensen, Houdewind en zijn vrouw. Nou en dan weer op huis aan hè. Dan kreeg ik wel warm eten als ik thuis kwam en de pudding met bessensap smaakte dan heerlijk. Je was natuurlijk hongerig en meestal toch wel iets verbrand, en dat was dan lekker fris eten. Later gingen we op de fiets, ik mocht Moeders fiets. Ik dacht dat Nel en Gre samen een fiets hadden en of dat later anders was of dat ze er een leende dat weet ik niet meer. Maar toen we zo oud waren zijn we toch ook wel naar Opoe en Opa Francis geweest, die woonde in de "Bosweg", dat is dicht bij 't Zand, dat ligt aan het kanaal. De "Bosweg" liep dan meer het land in. Opa Francis had een pruimenboom, nou die pruimen waren lekkerder als perziken, grote gele. Toen liep ik dus nog op school.

In de duinen, Gre Appel, Neeltje Veuger, ?, Nel Appel. Circa 1939.

Buren Swarthof
We woonden toen ook schuin tegenover Schilder Swarthof en Betjebuur, die woonde aan de kant van Appel, waar wij later ook hebben gewoond en Swarthof aan de andere kant en de schilderswerkplaats. De juffrouw, zo noemden ze de vrouw van Swarthof was vroedvrouw en heeft Moeder geholpen toen ik geboren ben. Met tante Maap de dokter. Swarthof lustte graag een borreltje en had ook een bijnaam (inktvis)(goudvis).

Het polderhuis met opa en opoe Veuger
Ja, dat polderhuis. Vanaf ons huis was er een schutting met een deur erin. Als je die doorging links een grote kastanjeboom, een geel stenen straatje tot de deur van het huis. Ging je die in dan keek je een grote gang in, aan het einde was Opa's kantoor. Daar kwamen we haast nooit, er stond een tekenschot en drie granaten uit de eerste wereldoorlog en een leren kantoorstoel, laag en rond. Later hebben wij die gehad maar de veren waren niet zo best meer, dus op een gegeven oogenblik weggedaan. Ik dacht dat we hem op Groenland nog hebben gehad. De granaten hadden wij ook maar die zijn in de Duitse tijd weggedaan. Je kwam dus de deur in, links ging je naar de keuken. Heel groot, tegels op de vloer, ik denk ook wel koud, ik kan me geen verwarming herinneren. Als je de keuken inkwam, links zoo'n stenen geval waar je water uit kon halen, rond en gelig van kleur. Aan het eind van de keuken een of twee bedsteden? op één in ieder geval speelgoed van tante Lies, de rieten poppenstoeltjes die wij later hebben gehad. In de keuken heb ik ook de witte schaaltjes met vuurrode stoofpeertjes zien staan wanneer Opa of Opoe jarig was. Verder niet veel in de keuken.

Opa Veuger 1923 Opoe Veuger

Ging je verder in de gang dan was rechts een gang naar de voordeur. In die gang aan de rechterkant de slaapkamer van tante Lies, daar hing de ronde klok die tante Nelie Lubbers later had. De kamer was dacht ik licht blauw geschilderd. Weer terug naar de grote gang, links de huiskamer, rechts de mooie kamer met de grote ovale mahoniehouten tafel, zes mahonie stoelen - rood bekleed, de pronktafeltjes met koperen en stenen prulletjes. Ook de houten bloempotjes met koperen rand (één grote). Aan de wand twee grote schilderijen van Koningin Wilhelmina en kleine Juliaantje. Een mooie kamer, waar wel wel even mochten kijken. Maar als Opa of Opoe jarig waren dan werd dat met de kinderen gevierd met een gastdag in de grote kamer. Ongeveer tegenover de deur van de mooie kamer was de deur van de huiskamer. Die keek uit op het pad naar de werkplaats en naar de Grote Sloot met de huizen in de buurt van het café van Kossen. Naast het polderhuis links de maalderij van Dekker. De werkplaats is op de foto te zien, aan de linker zijkant was de tuin. Er is een foto van tante Lies bij de appelboom. Op het schuurtje groeide huislook op de pannen. Er was ook een trapje voor de kippen, dacht ik. Hoe precies weet ik niet, maar 't was bij de werkplaats. En 's winters stonden er bosjes sneeuwklokjes voor de ramen in het grind. Wat ik altijd heel mooi vond, vandaar mijn liefde voor sneeuwklokjes denk ik. Klein maar dapper de kou trotseren. Dat was het polderhuis, een goede herinnering. Opa een beetje streng. Opoe klein en lief, en tante Lies.

St-Maartensbrug, het polderhuis met links daarvan het ouderlijk huis.

St-Maartensbrug, links het ouderlijk huis - nog niet gesausd -, dan het polderhuis,
en over de brug het Hoge Huis.

St-Maartensbrug, de werkplaats achter het polderhuis. Met schorten Opoe Veuger
en Lies, bij de werklieden Opa Veuger (circa 1907).

Als Opoe aan het ontbijt was kreeg ik wel een een hapje van haar, wit brood met roggebrood en kaas ertussen. Dat smaakte natuurlijk fijn. Ik ben nog vergeten dat aan de linkerkant van de huiskamer de slaapkamer van Opa en Opoe was. Later is daar een toegang in gemaakt die naar de nieuwe kluis ging. Ik weet niet of daar een foto van is. Jammer dat het polderhuis is verdwenen, het was toch een mooi gezicht in zoo'n dorp.

1927 Neeltje Veuger rechts van meester van der Belt

Achter vlnr: Gerben de Haan, Jan Blaauw, Jan Veuger, Jan Kooij, Bernhard Keuris,
Jan Dalenberg, Siem van der Oord, Jan de Leeuw, ? Jansen en Jan Pot.
Tweede rij: Louw Schouten, Ant Pot, Juf Visser, Lies van Leeuwen, ? Jansen en Juf Lek.
Derde rij: Aag Blaauw, Lies Kossen (zittend), Nelie Schouten, Hannie Schenk, Gre Appel,
Geertje Tromp, Metha Kossen, Jannie SChenk, Nel Appel, Meester van der Belt en
Nelie Veuger.
Vierde rij: Dirk Groem, Marie Kooij, Coba Baas, Annie Swan.
Vooraan: Piet Kater, Henk van Leeuwen, Jaap Kater, Karel van Gietenbeek, ? de Betue en
? de Betue.

Opa en opoe Doorn
Nu dan eerst maar naar de kerk, die is er gelukkig nog, als is hij erg vervallen. De toren is opgeknapt, ik dacht door de mensen van het dorp, hoe precies weet ik niet. Hadden we er nog gewoond, we hadden vast meegedaan, want een dorp zonder kerk is maar niks. Hoewel de kerkgang niet groot was. Toen ik ongeveer 18 jaar was (1937), waren er misschien nog tien mensen. Met het Kerstfeest was het vol. Ik heb zo veel goede herinneringen aan de kerk omdat Opa en Opoe Doorn daar woonden toen ik klein was. Opa was koster, verzorgde de begraafplaats, alles heel netjes. Opoe de kerk, Moeder ook wel, nou dat kon je ook bekijken. Opa ook graven delven, in de winter als het vroor was dat soms een hele klus. Ome Siemen heeft daar wel bij geholpen.

Opa Doorn Opoe Doorn

Ik begin dan maar met het slapen in de bedstee, Opa en Opoe boven, ik beneden in het zogenaamde hol. 's Morgens zag ik Opoe in haar nachtjak en witte gehaakte mutsje op, de kachel aanmaken. Ik was toen nog wel klein, tante was er nog niet dacht ik. Aan de zijkant was ook een waterbak en ik dacht ook een tuin. De oudste begraafplaats was naast het pad dat naar de huisdeur ging. Achter het huis de schuur, allemaal gele steentjes en een dubbele W.C., een houten. Dat was in verband met de kerkgang denk, maar eens aan Moeder vragen. Er was ook een sloot met stoep achter het huis. Achter de tuin nog wat bomen, daar ging opoe wel eens door naar Trijnbuur, die verkocht zo het een en ander. Maar opoe kocht alleen wat verpakte dingen want ze vond Trijnbuur te vies, "die snuit haar neus in haar schort" zei ze wel tegen mij. Trijnbuur haar man noemden de jongens Gert Karrekiet. En dat riepen ze wel naar hem. Hoe hij aan die naam kwam weet ik niet. Ze woonden in het achterste gedeelte van het huis waar later Tante Ma en Adam Schrieken woonden. Tante Ma werkte vroeger bij Opoe Veuger (vandaar dat tante). Opoe zette ook warme stoven in de kerk klaar soms.

En het Kerstfeest was ook een belevenis. Vader tuigde de boom altijd op, die stond dan in een grote houten kist, die was van ons, daar had het speelgoed in gezeten, wat voor het winkeltje kwam. Als vader dan met de boom bezig was, mocht ik de losse kralen die in de dozen lagen aan een ketting rijgen. Want de boom en het versiersel ging naar verschillende kerken. Vader stak met Kerst de kaarsen aan en doofde ze later ook weer. Vele jaren heeft vader dat nog gedaan, ook toen Opa en Opoe in het huisje aan de  Grote Sloot woonden. Toen was Kuiper koster. Naast het huis waar Opa en Opoe later woonden met Oome Simon en Oome Louw, was ook een grote tuin. Eerst deed opa daar nog wel wat aan, maar later Oom Louw, die had soms zulke grote aardbeien. Eén was dan voldoende voor een beschuit. Ook veel sla en snijbonen. Bij Opoe ging het dan in Keulse potten in het zout, en Moeder weckte ze, ik heb wel een hele teil vol afgehaald en gebroken. 's Winters hadden we dan meestal weckslabonen en stoofperen, die moest ik dan ook schillen.

En de ramen wassen zaterdags, maar toen zat ik al in de hoogste klas van de lagere school. Moeder werkte dan zaterdags bij Opoe en in de week ook nog een paar ochtenden. Toen Opoe nog wat beter was kwam ze maandagmorgen de kousen wassen, en de zondagse overhemden had ze dan mee. Later toen de dat niet meer kon, moest ik de overhemden 's morgens halen. Toen ik van school kwam heb ik nog bij Opoe gewerkt. Ze zei dan tegen mij "Nelie, je moet maar een dienstje zoeken bij twee oude mensen die zelf het werk doen". Ja, ze kon het soms mooi vertellen hoor. Tweede Kerstdag was ze jarig en dan kwamen alle kinderen en kleinkinderen. Dan zat ze in het zwart (dat droeg ze altijd) met het witte tulen schortje voor, heel feestelijk. Opa was altijd heel stil en dan zei Opoe wel eens "Vader, zeg ook eens wat", en dan Opa rustig "O Moeder, dat kan jij wel af". Ja, die twee hebben heel wat werk gedaan, om negen kinderen te eten te geven. Opoe ging in de Sinterklaastijd met een trommel met koekharten geloof ik langs de deur om te verkopen en zo nog wat te verdienen. Als het dan Sinterklaas was kregen de jongens een rode zakdoek en misschien nog wel een snoepje. Maar Moeder vertelde dan "de jongens zeiden: 'die zakdoek hadden we toch wel gekregen'". Ja, zo gaat dat met kinderen als ze klein zijn. Later ging Opoe ook uit bakeren, maar toen was Moeder al groot en moest dan thuis het werk doen. Ze (Moeder) ging ook uit werken bij Oosterman, die was toen slager, en bij bakker de Jong, die woonde in de oude bakkerij waar Opa Bloothooft later in is gekomen. Moeder was dat hoor. Dat was werken, zo hoeft het gelukkig niet meer.

Bij bakker Janssen
Met mijn 13de jaar ging ik van school. Eerst heb ik toen bij Opoe Doorn gewerkt en daarna ben ik als dagmeisje bij Vrouw Janssen gekomen, van half acht tot ongeveer twee uur 's middags. Zaterdags wat langer, maar dan kreeg ik brood mee naar huis met vlees ertussen en dat gaf ik dan wel aan vader ook, want het was toch te veel. 's Morgens kreeg ik daar ook brood en als het niet op was, moest ik met de koffie de rest opeten. Ook had ik zelf levertraan mee, dat stond onder in de kast dat namen in dan in, brrr. Maar ik had er goed eten, 's middags warm. Maar wel werken hè, licht huiswerk, de bakkerij deed de bakker zelf en het winkeltje ik, dat was maar klein. Met koektrommels en de weegschaal en gewichten poetsen elke week. Met St Nicolaas moest ik dan speculaas en taai rondbrengen in het dorp. Ze hadden dan alles in de kamer wat klaar was dus je begrijpt het hele huis onder het meel, want er werd hard gewerkt en wat klaar was werd in de kamer gebracht. De taai was ook altijd heel lekker. De bakker had ook nog een paar koeien op stal, die was zoo'n harde werker, die liep haast op een draf als hij aan het broodbezorgen was.

                                                         ^                ^                         ^ ^
Familie Arie Doorn met Gerrit Veuger,  Maartje Doorn, Neeltje en Maap.
Circa 1934.

Bij kruidenier Jan Dekker
Toen hun dochter van school kwam ben ik naar Jn Dekker gegaan, de kruidenier op het hoek (in het Hoge Huis). Ook voor huiswerk, maar later hielp ik ook wel in de winkel. Vooral maandagmorgen, dan ging Dekker briefjes ophalen en Ma Dekker en ik maakten de boodschappen klaar en die werden dan later weggebracht. Dat vond ik wel mooi werk. Vrijdags werd de winkel goed gedaan en dan moest alles bijgevuld worden. Maar als ik tijdens mijn werk naar de winkel moest nee, want je huiswerk ging in die tijd niet door en dat moest toch ook klaar. Dus dan weer wat vlugger werken. En als je dan petroleum moest geven, weer handen wassen. Of klompen passen dat duurde ook wel even en dan stroop afwegen dat moest weer voorzichtig. Twee centen gist moest je met een touwtje van het grote stuk afdoen. Toch geloof ik dat wanneer ik alleen dat winkelen had gedaan, ik het op den duur wel leuk had gevonden. Ook moest de koffie nog met de hand gemalen worden. Maar ja, het was een groot huis met twee grote kelders, één provisiekelder, één was als keuken ingericht. De derde de wijnkelder. Met kleine trapjes ging je naar boven en naar buiten. Kleine raampjes erin, tegels op de vloer, toch was het er niet ongezellig. Maar ja, het was een oud huis, want uiteindelijk hebben de grootouders van Opa erin gewoond. Toen oome Riekus, een broer van mijn Opa, en later lange Gert, een zoon van Riekus en toen diens dochter Maartje die getrouwd was met Jn Dekker. Daar werkte ik dus.

 St-Maartensburg, het Hoge Huis

Aan de kant van de egalementsloot waren twee deuren. De één gaf toegang tot de keuken en vandaar kon je in de provisiekelder komen. De tweede deur buiten gaf toegang tot de wijnkelder. Ik dacht dat er in de keukenkelder ook nog twee deuren waren die naar de wijnkelder gingen, maar die werden nooit gebruikt, die zaten vast denk ik. Ze hadden toen nog geen stofzuiger en dan moet ik samen met Ma Dekker het karpet oprollen en helemaal achter het huis naar de lijn brengen, dus eerst de kelder door en dan buitenom. Het karpet uit de slaapkamer legden we dan in het open raam en dan erdoor trekken, want daar was je vlak bij de lijnen. Ze moesten dan geklopt worden. Zwaar werk voor zoo'n spriet als ik was. Ze hadden daar ook nog een buiten W.C. maar die gebruikten ze niet. Er was een W.C. gemaakt van een oude bedstee, heel netjes en fris want het raampje zat aan de buitenmuur. Boven was een grote zolder, daar stond de voorraad van de winkel. Achter de winkel was een grote schuur, daarachter links een grote ruimte daar lag de steenkool opgeslagen. Het is immers meer een boerderij. In de schuur stonden de petroleum en het azijnvat en de klompen. Later ook de auto, want Dekker had de eerste taxi op het dorp. Ik sta nog op de foto met de auto. Je moest natuurlijk wel werken maar ze waren goed voor mij. We hebben wel gelachen, Ma Dekker en ik. Later kon ze het leven niet meer aan, jammer.

Bij de taxi van Jan Dekker

Bij manufacturier Jan Doorn
Toen ben ik naar Jn Doorn gegaan, ik wilde iets meer verdienen. Ik weet hiet niet goed meer, maar ik dacht dat ik bij Jn Dekker f 2,50 in de week had, alle dagen van 8 - 2 uur en vrijdags iets langer. Bij Jn Doorn f 3 of 3 1/2 dat weet ik niet meer, maar daar was dan de hele dag tot na het avondeten en borden wassen. Ze hadden een manufacturenwinkel op de hoek, twee huizen van Oome Wim af (Groen was er tussen, dat was een kruidenierswinkel) dus één huis eigenlijk.

St-Maartensbrug 1925. Op de hoek de manufacturenwinkel van toen nog
Jan Pool, daarnaast de kruidenierswinkel van Groen en dan de smederij
van Willem den Hartog.

Vrouw Doorn deed de winkel en Doorn ging met een wagen en pony ervoor langs de mensen die buiten het dorp woonden, ook wel naar Burgerbrug en achter dijk, want voordat ze in ons dorp kwamen hadden ze in Burgerbrug gewoonde. En dan naar de Ruigeweg en Belkmerweg enz. Wanneer ik daar precies gekomen ben weet ik niet. In ieder geval voor de grote schoonmaak en dat was wat. Boven een hele grote zolder en een kamertje. Dat kamertje was niet zo erg, maar die zolder moest helemaal opgeboend worden en dan aldoor met emmers vuil water op en af een ladder die in een luik stond. Die ladder kwam dan in een grote ruimte, vooraan stond het wagentje, er was een aanrecht een stookhokje. Daar stond een vuurduuveltje, dat is een laag rond kacheltje waarop het waswater warm werd gestookt. De wasmachine stond er ook. Ze had twee oliestellen maar ze kookte ook nog op comforen (dat was toen al ouderwets hoor). Die briketten daarvoor werden dan in het duuveltje geglommen en dan in de doofpot gedaan. Moest je nou koken dan moest je een geglommen briket uit de kachel halen en dan kon je er later altijd nog een stukje uit de doofpot bij leggen. Meestal deed je er direct wel twee in. Maar ze moesten goed geglommen zijn, anders kan het niet, want dan roken ze en dat stinkt vreselijk. Een heel gedoe, maar het eten werd er altijd heel lekker op. Vooral iets dat lang moest pruttelen zoals hachée of peertjes, soep enz. ook wel erwten. Maar ze kookte het meest toch wel op de oliestellen. In de oorlog toen we nog briketten hadden heb ik het ook nog gedaan, later kon dat ook niet meer. Ik had dus dat voorjaar het hele huis helpen schoonmaken, daarna was het wat rustiger. Maar vrouw Doorn was een maagpatiënt en zou in augustus geopereerd worden. Ze is toen ook naar het ziekenhuis gegaan en is daar overleden. Ze was wel geopereerd maar ze had daarna longontsteking gekregen. Dat was voor de familie een hele klap. Ze is thuis opgebaard. Ik heb daar dus thuis alles meegmaakt, begrafenis enz. Toen dat achter de rug was wilde Doorn en zijn zoon Dirk, die nog thuis was, dat ik helemaal bij hun zou komen, maar daar voelde ik niet voor. Ik was toen 18 jaar geloof ik [1937]. Dan had ik ook nog de winkel bij moeten houden, voor mij niet en ook voor Doorn niet. Die kon beter een oudere vrouw in huis nemen dacht ik. Dat is toen Immetje geworden en dat was goed, die had zelf ook een winkeltje in manufacturen in de Wieringerwaard, had kostgangers en ging ook nog op de fiets met een koffer met manufacturen. Dat was dus ook een zwaar leven. Die wilde het wel proberen, en dat is heel goed gegaan. Goed voor de winkel en de huishouding, zuinig en netjes. Ik was er toen iedere vrijdag te werk en maandags om de 14 dagen voor de was. Ze zijn beiden heel goed voor mij geweest. In de oorlog werkte ik er ook, en ze hadden vrij goed te eten omdat ze ook nog wel eens wat konden ruilen, de eerste jaren dan.

Oorlog
Doorn is toen met Immetje getrouwd, dat was nog voor de oorlog, ik weet niet meer wanneer precies. Doorn had ook nog een dochter Maartje, die was getrouwd en woonde in Rotterdam. De naam Doorn is dezelfde als van Moeder maar het was geen familie. In de oorlog moesten Doorn en Immetje een Duitsche officier in huis nemen, die moest daar slapen in een kamer die achter hun slaapkamer lag. Een ongezellige kamer, maar ze namen het toch voor lief. Later kwamen er twee meisjes die bij de Duitsers werkten. Dat vond Immetje zo erg, die liep maar met de lysol dweil. Want ze gingen ook wel bij hen op de W.C. Toen die weg gingen was het een hele opluchting.

1940 met Teunis Bloothooft

Trouwen
Wij konden toen hun slaapkamer en die achterkamer krijgen toen we trouwden. De slaapkamer aan de straatkant hadden we als huiskamer en de achterkamer als slaapkamer, met gebruik van de keuken. Wij hadden een plaats en zij waren blij omdat ze dan geen plaats meer hadden voor Duitsers. In die tijd werden de jongens opgeroepen om in Duitsland te werken, en daarom gingen er wel trouwen omdat je dacht dat je dan minder kans had. Dat inwonen ging wel, maar we keken uit naar iets anders. Dat deed zich voor toen er bij Aris Veuger een achterwoning leeg kwam. Het was daar wat verbouwd voor mensen die uit hun eigen huis moesten omdat de Duitsers erin wilden. Zij konden weer in hun huis en wij mochten dat achterwoninkje huren. Het was een achtereind zoals ze dat noemden, daar kwam je in door de achterdeur. Daarnaast een kamertje met aanrecht, geen kastjes maar wel een plank waar je wat op kon zetten eronder, en daar had ik een gordijntje voor. Dat ging allemaal best. Het was natuurlijk wel klein, er waren ook nog twee kleine slaapkamertjes achter. In het ééne stond het ledikant en in het andere de linnenkast en dan was het vol. In het achtereind waren nog wat planken en daar stonden de pannen enz. op. Ook had ik daar een tafeltje met stoelen, en 's zomers aten we daar, er was maar een heel klein raampje. En in het kamertje een vrij groot raam, dan keken we uit op het oude kerkhof maar daar had je helemaal geen erg in. Je was blij dat je op jezelf was, en er waren zoveel andere dingen waar je mee bezig was. Het was toch oorlog en van '40 - '45 was je steeds bezig om het etende te houden. We hadden wel wat want Pa werkte toen op de boerderij van een vriend zijn vader. Dus kregen we melk en tarwe en dan was je al heel rijk. Voordat het electriciteit eraf ging hebben we met A. Veuger nog aardappelen geraspt en dan in een teil met water. Dan zakte het meel naar de bodem, dat brachten we dan naar Vader Bloothooft te drogen in de oven. En daar kon je ook weer pap van koken, met melk dan. Het was dan gewoon aardappelmeel. Later hadden we ook geen water meer en heb ik nog wel op het schoolplein gehaald, daar was een grote bak. Ook hadden we in het hok achter het achtereind een waterbak, die hadden ze schoon gemaakt en daar hadden we prachtig helder water in. Ook fijn om te wassen want het was regenwater en zeep kreeg je ook niet, je kreeg wel wat maar dat kon je geen zeep noemen. Pa had een groot wiel gemaakt met een trapbeweging. Die zat dan 's avonds te trappen, dan brandde er een klein bolletje, ik denk van een fietslamp, ik kon daar nog wat bij spinnen. Maar dat was allemaal in de hongerwinter. We waren toen met vier gezinnen in dat huis, boven woonden mensen uit Den Helder, in de woonkamer met een slaapkamer erachter Niek en Agie Kraakman, en de eigenaar zelf in de voorslaapkamer en de keuken. Als je de deur inkwam, aan de zijkant dan was daar ook nog een ruimte. Ik denk dat Agie daar kookte en Aris een Maartje hadden er ook nog wel wat staan. Dat weet ik niet zo goed meer. Boven woonden dus de Helderse mensen. Dat was daar voor de oorlog al verbouwd voor Aris zijn Vader en Moeder. Daar werd toen een nieuw huis voor gebouwd (ze woonden in het buurtje van Opa Bloothooft later, in de schoolbuurt) toen Aris en Maartje trouwden. Daar was dan het dak aan de zijkanten recht afgeschoten, en als er dan een razzia was gingen de mannen daar in, er was een deurtje waar je door kon en dan het wandmeubel ervoor, niets te zien. Het is geloof ik maar een paar keer gebeurd gelukkig. Eén keer waren de Duitsers echt aan het zoeken, dat hoorde je dan, maar ze zijn niet bij ons geweest. Maar iedereen had dan wel de zenuwen. Toch hebben wij op het dorp niet veel last van ze gehad, ze hielden zich nogal kalm. Later hebben we gehoord dat ze naar Rusland zijn gestuurd, dus zullen er wel heel wat gesneuveld zijn. We woonden dus bij Aris en Maartje toen de bevrijding kwam. Ik kan niet in woorden uitdrukken hoe het gevoel was toen de vlag weer aan de toren wapperde. Heel ontroerend was dat.

St-Maartensbrug, 1949, drie generaties:
Maartje Doorn, Marianne Bloothooft, Neeltje Veuger