Watermolenaar

Jan Bloothooft nam in 1806 poldermolen K van zijn overleden vader Dirk over. Hij is dan 22 jaar.Hij zal het 56 jaar molenaar blijven tot vlak voor zijn dood in 1862. Regelmatig vinden we zijn naam en die van poldermolen K terug in de Schermer archieven. Bijvoorbeeld als er molenroeden verloren gaan, bijvoorbeeld in 1809, of zelfs het gehele kruiswerk, op 26 mei 1849 [1]. In 1811 is Jan betrokken bij een conflict rond het krozen van de sloten [2]. Dat werd eerst via de polderbazeneerst uitbesteed aan onder andere de poldermolenaars, maar het polderbestuur dreigt deze taak nu over te dragen aan de ingelanden, de boeren met land dat grenst aan de sloten. Op 15 juni melden Leendert Luit, Jacob Maakal en Andries Smit, molenaars in de polders boven GH, D en E “dat hun was aangezegd dat het krozzen dit jaar door hun geen voortgang zoude hebben, dat zij bereids op de te verdienen kroosgelden bij den bakker zoo als gewoonlijk door hun jaarlijks was gedaan brood was gehaald en zij dus bij aldien zij die gelden niet konden verdienen niet in staat zouden zijn de bakker te betalen en dat de bakkers ook reeds weigeracgtig waren meerder op dien voet te leveren. Waarom zij verzogten dat zij met de krooswerken dit jaar nog mogten voortgaan.” Op 29 juni sluiten Jan Bloothoofd, molenaar in de polder K en Jan Punt molenaar in de polder J zich daarbij aan. Het wordt voorlopig toegestaan. Maar uiteindelijk wordt de regeling toch geffectueerd, waarin de poldermolenaars wel hun deel in het krozen hebben. Er komt zelfs een gedrukt boekje waarin de verplichtingen van ingelanden en poldermolenaars ten aanzien van het krozen staat vermeld. Daarin wordt de Bloothoofdsweg genoemd.

In 1862 besluit het bestuur besluit dat er geen eenden meer mogen worden gehouden. De poldermolenaars ondertekenen en sturen gezamelijk een brief waarin ze verzoeken dat besluit weer in te trekken omdat “wij door genomene maatregel zeer in onze verdiensten benadeeld worden en de gelden, welke wij toch daarmee verdienen kunnen, in menige onzer behoeften voorzien[3].

Molenaars eendenverzoek.jpg (44290 bytes)

Dringend U WelEdelen verzoekende goed 
gunstig ons verzoek te willen toestaan, hebben wij met ware hoogachting de eer ons te noemen
U WelEdele onderdanige dienaren

Krijn Duijn   Jan Temmen
Maarten Jonker   JzPieter Modder
D Akkerman   Maarten Jonker Jzoon
J de Vries   K Zeeman  Jn Volger
J Bloodhoofd  C Ploeger
Jan Modder

Schermer, ingekomen missieven 20.12.1841

Een blikseminslag

Op 16 september 1824 komen dijkgraaf de Sonnaville en heemraden Harencarspel, Konijn, en de Lange in een buitengewone veragdering bijeen, waarin verslag wordt gedaan voor een blikseminslag in polder molen K. “Den Heer Dijkgraaf communiceert dat hij van den timmerbaas G. Boldewijn kennis ontvangen hebbende dat in de Poldermolen K: het onweder op woensdagavond was ingeslagen en dat hij deze vergadering nodig had geoordeelt om in loco inspectie te doen. Waartoe overgegaan zijnde is bevonden dat in gezegde molen de bliksem de helft eener roede heeft verbrijzeld en daarvan eenige stukken, waarvan een ter lengte van ruim vier ellen op enige afstand heeft afgeworpen. De molen stond bij dit ongeval met zijne binnenroede regtstandig. Bij onderzoek bleek dat alleen de helft der roede die boven de as stond was getroffen. Men bevond de bovenas aan de op dat oogenblik onderliggende kant, van de hals af tot onder het wiel door, ter wijdte van 12 streepen gespleten en van dezelve twee keerklampen los, en afgeweken van het boveneinde der spil. Even boven de onderste schijfloop was van een ijzeren strop en schinkel middendoor gebroken en een spaander bij de strop bijna afgerukt. De molenaar en zijne vrouw waren tijdens deze gebeurtenis juist in eenen naastbijstaanden watermolen om een buurman een bezoek te geven, waardoor deze lieden gelukkig een groot gevaar zijn ontweken.


Waar Jan Bloothooft bij zijn huwelijk in 1819 niet blijkt te kunnen ondertekenen, kan hij dat in 1842 wel. Dijkgraaf en Heemraden maken een document op waarin zij hun ontevredenheid uiten over het feit dat de molenaars de Vries, Kaaijman, Wiedijk en Bol zich niet stipt aan de instructies hebben gehouden. Zij worden beboet, maar het college merkt op dat het een niet op zichzelf staande overtreding is en dat zij zich genoodzaakt achten alle molenaars een ernstige waarschuwing te geven. Op 1 februari 1842 worden ze allen bijeen geroepen en moeten het document ondertekenen. Dat kunnen ze allemaal.

Op 26 december 1854 blijken de molenaars Cornelis Ploeger, Klaas Zeeman en Jan Bloothoofd een half uur nadat het sein tot stoppen was gekomen nog hadden doorgemalen. Ze komen er met een ernstige correctie van af.


De ouderdom

Rond 1855, Jan Bloothoofd is dan al 71 jaar oud, beginnen er problemen te komen met zijn functioneren.Op 25 september meldt de poldermeester:“den molenaar Bloothoofd is ten agter doch heeft beloofd af te maken. Zal nader berigten. Het malen laat ook veel te wenschen over, ‘s nachts kan hij niet meer.” Omdat er geen oudedagsvoorziening bestond moest men op zijn post bijven wilde men niet in het armenhuis belanden.

Meestal werd een oplossing gezocht door het aanstellen van een knecht. Maar wie moet dat betalen? Dijkgraaf en Heemraden verzochten heemraad Konijn om bij de ingelanden te informeren of ze wilden ondersteunen. In het sociale systeem waren het naast de naaste familie ook vaak buren die bereid waren te helpen. De andere watermolenaars op de Blokkers hadden het vast ook niet breed, maar de boeren rondom waren wellicht bereid iets te doen. Toen Konijn met positief nieuws kwam gaf het college op 6 october 1855 het goede voorbeeld door ”uit de particuliere depenses van Dijkgraaf en Heemraden jaarlijks mede f 15 bij te dragen.” Het gebeurde wel vaker dat bestuurderen persoonlijk bijdroegen wanneer iemand na lang werken door ouderdom of omstandigheden in de problemen kwam.

Toch kon het zo niet lang duren. Op 2 october 1958 wordt op voorstel van de dijkgraaf besloten om de burgemeester van Akersloot te berichten “dat het polderbestuur zich verpligt ziet om aan Bloothoofd, molenaar van den molen van polder K wegens zijne hooge jaren en daaruit voortkomende ongeschiktheid uit zijn betrekking te ontslaan, in welk geval hij geheel ten laste zoude komen van het algemeen armbestuur zijner gemeente, doch bereid is om hem in die betrkeking te laten indien genoemd armbestuur van nu af gedurende den maaltijd in de kosten van eener geschikten adsistent die zoowel des nachts als des daags aan de molen verblijvend die diesnt goed kan waarnemen zoude willen voorzien”. Men wil er dus moeite voor doen om Jan Bloothoofd en zijn vrouw op de molen te laten, mits Akersloot de assistentie betaald met het argument dat dit goedkoper zou zijn dan beide mensen in het armenhuis van Akersloot op te nemen. Er volgt een gesteggel met de burgemeester die zich afvraagt of de kost niet door de molenaar zelf kan worden gegeven, en tevens of het wel nodig is voortdurend iemand op de molen te hebben omdat het voor kan komen dat er wel 14 dagen niet gemalen hoeft te worden. Wel, Jan Bloothoofd kan dat niet en stelt zelf voor iemand in de buurt te zoeken die hem bij zwaar weer kan bijstaan. Het polderbestuur draagt timmerbaas Rus op dit uit te zoeken. Hij slaagt waarschijnlijk. Maar een maand later wordt de briefwisseling vervolgd waarbij de burgemeester van Akersloot herhaalt het bezwaarlijk te vinden om f 3.30 per week te betalen als er niet gemalen hoeft te worden. Waarop het polderbestuur bericht “dat het in het belang des polders vermeent niet te mogen afwijken van het vroeger genomen besluit en wijders daarbij op te merken dat de opoffering van het armbestuur betrekkelijk zeer gering mag geacht worden wanneer men gelieve te bedenken dat Bloothoofd bij het verlaten van de molen gedurende het geheele jaar moet worden onderhouden en zijne vrouw bij zijn eventueel vooroverlijden haar regt op het weduwenpensioen zoude verliezen (sic!) terwijl men daarbij ZEd. tevens attent wenscht te maken dat terwijl de ingezetenen die in de Schermeer wonen voor het grootste deel in de gemeentelasten bijdragen daarentegen niet eene arme in de Schermeer eenige onderstand van het algemeen armbestuur geniet.” De burgemeester van Akersloot gaat overstag, maar laat niet na te melden dat er in de Schermeer voor arme lieden helemaal geen woningen zijn en dat het aantal mensen in Akersloot dat armlastig en uit de Schermeer afkomstig is niet gering is.

Enige tijd later bedankt de assistant Ris en er volgen weer vele klachten over de onvoldoende wijze van bemaling. Timmerbaas Rus stelt dan Cornelis Ruijterman voor tegen een beloning van f 3 per week en 30 cent voor de huur van een bed. De burgemeester van Akersloot wordt er van in kennis gesteld met de dreiging dat Bloothoofd anders ontslagen zal worden. Op 20 juni 1860 krijgt Cornelis Ruijterman echter een eigen molen en al in augustus klaagt poldermeester J. Water alweer dat “de molenaar Bloothoofd wegens hoogen ouderdom niet meer in staat is de molen naar behooren te bedienen”.Akersloot mag binnen acht dagen een andere assistent voordragen. Twee jaar, op 12 juli 1862,later meldt J. Water opnieuw dat de assistant zich door “een ongesteldheid” heeft moeten verwijderen en weer wordt timmerbaas Rus opgedragen naar een assistent om te zien.

Dan is het tenslotte op 1 november 1862 dat boer P. Vader Jz ter vergadering verschijnt en waarschijnlijk als betrokken buurman zegt dat “de toestand van de molenaarJ. Bloothoofd en zijne vrouw steeds meer en meer hulpbehoevend wordt en dat het niet meer voldoende is dat de bemaling door een ander wordt voorzien maar dat de personen zelve hulp en toezigt noodig hebben”. Waarop Jan Bloothoofd wordt ontslagen en de burgemeester van Akersloot verzocht wordt hem en zijn vrouw binnen acht dagen in de armverzorging op te nemen. Op 15 november wordt gemeld dat de molen is ontruimd, maar op 26 november overlijdt Jan Bloothoofd op 78 jarige leeftijd in Akersloot. Het was hem helaas niet vergund op de molen de ogen te sluiten. Hij was de laatste watermolenaar Bloothoofd en had de langste staat van dienst.

Zijn weduwe Maartje Hof wordt kort daarop opgenomen en verpleegd in het armenhuis van Krommenie, haar geboorteplaats. Ze overlijdt in augustus 1863, waarop de regenten verzoeken om acht maanden pensioen uitgekeerd te krijgen. Ze krijgen f 100. [11.10.1863 notulen Dijkgraaf en Heemraden Schermeer].


Op de molen K werd Jurriaan Smit benoemd, die na 41jaar dienst in 1909 ontslag nam. Hierna volgde Barend Termaat tot het einde van de windbemaling in 1926,hij werd ontslagen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd maar bleef op de molen wonen tot 1929. De vijzel werd uit de molen gehaald en de waterloop werd gedicht. Maar de wieken konden blijven draaien. Na 1929 werd de molen twee jaar bewoond door Andries de Groot en van 1931 tot 1958 door Willem Schram. Van 1958 tot 1980 woonde er de familie Ton, daarna het gezin van Bert Ouweltjes. De poldermolen K is de enig overgebleven molen van de Schermer Zuidkust en een markant landschapselement.

Referenties

[1] Schermer, resoluties van dijkgraaf en heemraden 1807-1812, 1824-1831, 1845-1851
[2] Schermer, resoluties van dijkgraaf en heemraden 1807-1812
[3] Schermer, ingekomen missieven 20.12.1841