Molenbestek

In het archief van polder K bevindt zich een molenbestek getiteld "Bestecken van molens" met daaronder een grote K. Lang is gedacht dat het daarom wel het bestek zou zijn van de poldermolen zelf. H. van Zwet (2004, De achtkantige binnenkruier van de Schermer, Alkmaarse Historische Reeks) geeft echter argumenten dat het hier eigenlijk om een molen in Krommenie zou gaan die het polderbestuur ook verplicht was op te richten. En het is natuurlijk mogelijk dat een latere secretaris dit stuk vanwege de K bij de stukken van polder K heeft gevoegd.

Aan het eind van het onderstaande document wordt gemeld dat de molen die volgens dit bestek moet worden gebouwd is aangenomen door Jacob Arinsz van Bergen voor de som van 3737 gulden en 10 stuivers en op 1 augustus 1933 moest worden opgeleverd. Omdat dezelfde aannemer in 1645 de poldermolen K heeft verrold van de oude positie in kavel 2 naar de huidige plek, lag de veronderstelling voor de hand dat het hieronder om poldermolen K zou gaan. Maar het oplevertijdstip komt daarvoor te vroeg, de bovenmolens die het echte werk moesten doen, werden pas op 11 oktober 1633 opgeleverd en konden toen pas hun werk gaan doen. Een poldermolen komt altijd later. Met een molen in Krommenie zouden de datums beter kloppen.

Van Zwet dacht dat het bestek voor de molen in Krommenie in vrijwel alle opzichten met het bestek van de Schermer molens overeenkwam. Maar ook dat blijkt onjuist. Er blijken nog twee andere bestekken in het Schermer Archief aanwezig te zijn, waarin expliciet staat dat het om Schermer molens gaat (overigens ook met een grote K op het eerste blad). Daaruit blijkt dat de Schermer molens groter zijn dan in het bestek voor de molen in Krommenie. Zoals: de molen bij Krommenie meet 30 voet, heeft in het bovenwiel 45 kammen, de bovenste schijfloop heeft 20 staven, het onderwiel telt 64 kammen, het scheprad is groot 17 voet. Een Schermer molen meet 35 voet, heeft in het bovenwiel 50 kammen, heeft in de bovenste schijfloop 22 staven, in het onderwiel 74 kammen en het scheprad is groot 21 voet. Niettemin geeft het onderstaande bestek buiten de maatvoering een uitstekend inzicht hoe een molen in elkaar steekt en hoe dat beschreven wordt. [Archief Waterschap Schermeer inv. nr. 1190, in 2011 onder de aandacht gebracht door Francis van Zon - Christoffels, met dank].

Het document is in algemene bewoordingen opgesteld. Het gaat hier, gezien de schrijffouten en de correcties die later in kantlijn van de tekst zijn aangebracht,  waarschijnlijk om een copie welke aan de aannemers werd overhandigd. Helaas geeft het laatste blad -met de handtekeningen van de gunning -, dat ook door een andere schrijver is opgesteld,  wel de aannemer maar niet de molennaam.


Komma's en het zinscheidingsteken '/' zijn aan het document toegevoegd om de leesbaarheid te verbeteren. Klaarblijkelijk weggelaten woorddelen zijn in rood toegevoegd. Aanvullende verduidelijking in de tekst is geplaatst tussen rechte haken terwijl het een toelichting op het onderwerp in schuine letters boven een artikel is toegevoegd.

Bestecken van molens titel.jpg (15937 bytes)

   Bestecken van molens

                     K

  1. In den eersten sal d'annemer gehouden wesen, te maecken ende te leveren alle het houtwerck ende arbeijtsloon ende dat op sijn eygen costen

    De omvang van de molen.

  2. Item / de molen sal wyt wesen xxx voeten nae den streckel te meten, te weten nae de buytencant van de stijlen / ende boven sal de molen wijt wesen die buijtencant van de cuyp twintych voeten / daer op sullen de buijtencanten van de stijlen vier duym binnen de buijtencant van de cuijp staen

    Bestek romptekening.jpg (193883 bytes)

    Tekening van een molenromp
    (Schilstra, bijlage)

    De stijlen van de romp.

  3. Item / de acht stijlen sullen langh wesen dertijch voet behalve de pennen /ende sullen aen de buijtensijden vant dack sullen mogen gaen / ijder bocht sal ses voeten acht duymen of daeromtrent zijn

    Bestek blokkeel.jpg (19547 bytes)

    Blokkeelconstructie (Molens in Noord-Holland, p25)

    Een blokkeel komt boven op elke stijl
    van de romp.

  4. Item / die verschreven [voornoemde] stijlen sullen onder dick wesen vijftien duijm viercant ende boven elf duijm viercant / met blockeels lanck twee voet drije duijm, dick elf duijm vijercant / met noch eaen ider stijl een clamp oft cloot, dick ses duijm lanck vijf voet behalve de pen, wel ghevrocht ende ghenaghelt / die clamp soo breet als de stijl / mede aen de stijl op cant wel ghenaghelt ende ghespijkert

    Het onderste tafelement is de ring die rust op de funderende pilaren. Er zijn zeven tafelementstukken omdat het stuk boven de voorwaterloop ontbreekt.

  5. Item / onderste seven tafelmentstucken sullen elck breet wesen vijftien duym, dick tien duym, lanck nae den eis / onder het tafelment sal men op ider pilaer een muerplaet legghen, soo breet als de pilaer, dick vier duym / dat tafelmentstuck dat achter dat scheprat compt sal twalijf duijm bochts hebben ompt vrijgaen vant scheprat / die pijlaer sal twee voet boven die waterloop uitcomen

    Het bovenste tafelement verbindt de rompstijlen via de blokkeels.

  6. Item / die bovenste tafelmentstucken sullen dick wesen vijf duijm ende een half ende sestyen duijm breet, lanck nae den eijs

    Bestek rolring.jpg (12098 bytes)

    De lagering van de kap (Molens in Noordholland, p25)

    De rolvloer waar de kap over rolt, met 33 rollen.

  7. Item / die vloerstucken die op het bovenste tafelment sullen legghen sullen dick wesen vyer duijm ende vertien duijm breet, wel ghenaghelt ende gesloten op de bovenste tafelment / die rolrijng sal breet wesen twalijf duym ende een half, dick vyer duijm / daer in sullen wesen drieendertijch rollen van gooe ipenhout / sullen lanck en hoch wesen seven duym ende een half

    De rolringstukken. Twee voeghouten vormen de basis van de kap.

  8. Item / dije bovenste rijngstucken zullen dick wesen ses duym, ende acht duijm onder die voechouten [voeghouten] soo wel achter als voor, ende twalijf duijm ende een half breet  / wel versijen het achterste stuck daer men die rollen uijt ende ijnstet vyftien duijm ende een breet / desen ryngstucken sullen met haecklasschen [= houtverbinding] aen malcander ghemaack t werden

    De kuip, met 33 paar keerschijven die de rolring en kap geleiden.

  9. Item / die cuijp sal dick wesen vijf duijm en de een half, breet vijftien duijm ende een half, breet ofte hoch / daeryn sullen comen drieendertich paer cerschiven [keerschijven], breet seven duijm ende twee duijm dick, van goet drooch ipenhout / ider timmer man sal ghehouden wesen een molen soo nouw in syn cuyp te maken dat hij bequamelick mach spelen [draaien]]

    De bovenregel van de romp met zolder.

  10. Item / die bovenste balken sullen lanck wesen na den eys, dick elf duijm ynt vyercant, yn den midden te meten / die boven cant van den selven balk sal men legghen vijf voet ende een half beneden den bovencant van de blockels / een bovenste rychel van ghelicke hochte om een solder daer op te legghen / die solder sal men maken van ghoe demarcken delen, die ribben vijf duijm viercant van grenenhout.

    Schuine karbelen ondersteunen de balken van de bovenregel.

    Item / de bovenste carbielsen [karbelen] sullen lanck wesen ses voet, wyt dry duijm, behalve de pennen dick ghelick den balck

    De middenregel van de romp, eveneens versterkt met karbelen.

  11. Item / den onderste balcke sullen lanck wesen na den eijs, dick ijn den mydden te meten twalyf duijm viercant, die boven cant sullen hoch legghen vyftien voet uijt den bovenste cant van een [het onder-] tafelment te meten / een onderste carbiel van dien sullen lanck wesen seven voet myn [min] drye duym behalve de pennen, ynt viercant als de balcken

  12. Item / de balcken sullen alsesamen yn malcanderen gewrocht werden, ider keep twee duym een half

    De veldregels, de overige dwarsverbindingen tussen de stijlen.

  13. Item / de rychels sullen dick wesen sesdehalf duym ende   sevendehalf duijm breet ende in elcken velt sullen wesen vier rijchels / de ondercant van de benedenste richel sal ses voet van de  bovencant van t [onder]tafelment leggen altesamen lanck nae den eysch (ende) ende in den plaeets daer geen tafelment en komt sullen men d onderste richel drije duymen swaerder maken, ynde stijlen gewrocht met swalustaerten, sal die ondercant drye voeten van die boovenkant van taffelment leggen

    De kruisbalken (twee kruisen per veld).

  14. Item / die cruysbanden [kruisbalken] sullen breet wesen ses duym, vyf de half duym dick / een yder veelt [veld] vier cruysbanden / de onderste sullen comen vierdehalf voet vant [onder]tafelment ende de bovenste eynden sullen nyet meer als acht duym van de bovenste richels wesen ende de middelste en sullen mede niet meer als acht van malcanderen gewrocht werden / die richels wel verdeelt om de cruissen nyet  swack te maecken / men sal ynt mydden stutten op ende neder setten vier duym viercant om de latten aen te spykeren voor het schudden vant riet

    Vier vensters in de romp. Boven elk veld komt nog een waterbord aan de blokkeels.

  15. Item / men sal yn den molen vier veynsterkens maecken van delen om uijt te syen [zien] nae den wint, ende noch sal men aen yder velt een waterbort maecken aen den blockeels ghespakert om over het ryet te wateren, die selven sullen bequaem dick wesen breet viftien duym van goe plancken

    De karbelen (hondsoren) die het bovenste tafelment ondersteunen.

  16. Item / de slimme carbiels die onder  (onder ) de bovenste tafelment sullen comen sullen lanck wesen vijf voet behalve de pen, dick ses duym viercant


    Bestek kaptekening.jpg (51284 bytes)

    Tekening van een molenkap (Schilstra, p26)

    De voeghouten in de kap waar de belangrijkste kapbalken op rusten.
  17. Item / de voethouten [voeghouten] sullen soo langh wesen dat de wijntpeulu dertien duym oversteeken mach buyten de buytenste rant van de cuijp, ende de achtereynden soo lanck dat de waterasbalck [achterbalk] vier duijm buijten de cuijp compt / van binnen met bequame bochten om de  vangh wel te stellen / de voorsz voethouten sullen op het kraeneynt dick wesen vijftien duym viercant ende het achtereynde elf duijm viercant / sullen voor wat nauwer legghen als achter om de cortheyt van de wintpeulu

    De windpeluw in de kap met waterbord.

  18. Item / de wintpeulu sal lanck wesen na den eijsch, dick sestien duijm viercant / ende onder dese voorsz wintpeulu sal men een waterbort maken van een plank, dick twee duijm, soo breet dat het selve beneden die cuijp hangen mach voort inwateren, aen de voethhouten met clampen gespijkert / de wintpulu sal een
    weinich in canten na het stuyqen van die as

  19. Item / noch sal men maecken een steunder midden onder de wintpulu met een pen in de cruytbalck ende op het rijngstuck, dick ende lanck na den eysch

    De penbalk steunt het achtereinde van de bovenas, de ijzerbalk het midden.

  20. Item / die penbalck sal dick wesen vijftien duijm viercant met een neerhangende bocht, opdat de roeden vry vant dack gaen mogen, lanck na den eysch / d selve sal men soo dicht achter aen den ring wercken als men mach om de cante van de as / de iserbalck sal dick wesen elf duijm viercant, lanck na den eysch

    De twee kruibalken waarin het kruirad met acht spaken zit.

  21. Item / de twee windaesbalcken [kruibalken] sullen elck dick wesen neghen duijm viercant, lanck na den eysch / de windaescoppen sullen soo lanck wesen als sy vereyschen, sullen dick ses duijm, breet sestien duym, met een calf  int midden altesamen wel sterck gewrocht opdat selve cruyden [kruien] verdragen mach / met vier carbielsen aen de windaesbalcken, ende cop pen mede wel besorcht, dick ses duijm, breet acht duijm / ende daerinne sal men maken een goet windaes [kruirad] van tay hout met acht spaken, taye barooenen?, altesamen naer behooren / het windaes sal in die mijdden eeven hoch leggen als de crammen [kruikrammen]

    De keuvelens, de voor- en achterzijden van de kap.

  22. Item / de covelensbalck achter daert cosyn op staet sal dick wesen elf duym viercant, lanck na den eysch, met twee iseren bouten gesloten / ende dat achterste cosyn sal hooch weesen drye voet wyt, twee voet ende half, die stylen dick vijf duym viercant, ider syd een schoor om de sparren op te setten met een balcken op het cosyn na den eysch

  23. Item / de keerstijlen aen den as sullen dick wesen seven duym viercant, soo lanck dat den steen en de as daer bequaem in legghen mach met twee ofte drye deel dick onder den steen / die stijl daer den as tegenaen maelt negen de half duym breet / de hoeckstijlen van dien dick wesen ses duym viercant, lanck na den eysch / ende die keerstijl daer den as tegenaen gaet sal gestut werden met een carbiel na den  eysch

    Het kozijn en beschot van de keuvelensen.

  24. Item / het balcken daerop het cosyn of te keerstijlen leyt sal dick wesen ses duijm viercant, lanck na den eysch / de covelensen sal men becleden met waghenschot in malcanderen gheplocht met een vintduer [winddeur] om uit ende in te comen

    De spruiten van de kap.

  25. Item / de spruyten van de cap sullen dick wesen vijft de half duijm viercant aen ijder sijt negen spruyten, lanck naden eysch / met cromme wormten [wurmten] op de spruyten om de sparren op te setten die bequamelack verste rken die wormte, dick vier duijm en ses duijm breet

    De afwerking van de kap met nok en gording.

  26. Item / de cap sal men maken van goede boomse capravens met een behoorenlijcke nock ende gordinge, opdat de cap niet verschieten mach / daerin te wercken twee greenen spanten ter bequamer plasen [plaatsen], dick vyff duijm viercant met twee hanebalcken / de capravens sal men schillen, ende sullen van malcanderen staen tien duijm ende meer niet / die noc achter een weijnijch lager als voor om fatsooen van de cap

    De bovenas waar de roeden insteken.

  27. Item / de groote as sal lanck wesen na den eysch, dick in de hals twee voet vier duijm ende aen het lichteijnt twintich duijm / de hals dertich duijm lanck ende tusschen de hals ende binnenroet vier duym / het hooft van de as van de hals aff viercant / de roetgaten wyt twalif duijm, lanck veertien duijm ende een half, het hooft twintich duijm / voorsz roetgat behalven waelpen [walpen op de kop van de as] ende achter met een pen ghemaeckt van twalijf de half duym dyck

    De roeden.

  28. Item / men sal maken goede stercke taye grenen roeden van masten met bequame bochten princepael de binnenroet / sullen soo lanck wesen dat se een voet boven de waterloop gaen mogen ende meer niet / sullen dick wesen twalifdehalf duijm, breet veertien duijm / sullen tien voet van de as met meer als een half duym verdunnen ende de selve proportie gemaeckt nae het eynde toe, geboort met een bequame schoot

    De hekken aan de roeden; de rietlatten van de molen.

  29. Item / de hecken sal men maken van goede tay capravens, doorghesaeght ende wel ghetobt / sijn lanck negen voet met vier soomen aen ider eynt, die vooreynden van de hecken niet lan en? om het licht draijen van de molen / de [riet]latten van de molen sal men geschilt dwars oovers de stilen ende cruysbanden gespikert / de midden van de latten sullen elft duym van malcanderen leggen ende meer niet

    Het bovenwiel in de kap met 45 kammen (tanden) en de vang.

  30. Item / dat bovenste wiel sal groot wesen negen voet ende drie duym na den streckel te meten / met vijfenvertich cammen daerin van goet drooch tay myspelen hoout met een gooet vangh op dat wiel van gooet willigen hoout / stercken lip naert addevenant?, de lijp vertien duijm viercant, lanck na den eys / die van gstucken breet twalif duy m, dick ses duym / de leden wel sterck geslooten dat [ine de molen int maelen houden ende] dwyngen mach / d oerste leden van gelicke / met een vanghsteert aent eynde vant achterstelijdt om neer te halen soo dat men de molen daermede houwen dwingen ende regeren mach

  31. Item / de armen vant voorsz [genoemde] wiel sullen dick wesen seseenhalf duijm breet vijftien duym, lanck na den eysch / de ploeyen [plooien] sullen dick wesen seven duijm breet achtentwijntich duijm / vellinghen [velgen] sullen dick wesen vier duijm een halft, breet tien duym van goet droch ipenhoout

    De bovenste schijfloop met  20 staven tussen twee velgen.

  32. Item / dat bovenste schijfloop sal weesen van goet droch ypenhout / de schifplaten sullen dick wesen vijff duym / daer in sal men wercken twintich staven van goet drooch mispelen hoout

    Het onderwiel met 64 kammen (tanden).

  33. Item / dat onderwiel sal groot wesen veertien voet, int cruis te meten, met vierensestich cammen daerin van goet droch tay eeckenhoout / de cammen van beyde wiels gescroot, eerst die wiels wel recght gehangen ende gestelt zijn

  34. Item / de armen vant onderwiel sullen dick wesen seven duym, seventien duym breet, lanck na den eysch / de ployen van dien sullen breet weesen vierendertich duijm, dick seven duijm / die vellingen sullen dick wesen vijff duym, breet twalif duijm, van goet eyckenhout

    De onderste schijfloop met 18 staven.

  35. Item / dat onderste schifloop sal men maken van goet drooch ypenhoout ende die schefplaten sullen dick wesen vijf duijm, daerin te wercken achtien staven van goet drooch ende tey [taai] mijspelenhoout

    De kammen en staven.

  36. Item / de cammen van beyde de wielen sullen de hoofden viercant wesen, wel verstaende dat men geen waen? aen de hoofden sullen mogen maken grooter als een half duijm / soo wel die mispelen cammen int bovenwiel als die eycken kammen int onderwiel sullen soo langh wesen dat se achter de wiels genagelt ende gesloten mogen werden / de staven vant bovenste schijfloop sullen lanck  wesen twee voet een duijm ende vant onderste schijfloop twee voet, twee duym / de cammen ende camgaten sullen achter de hoofden viercant gemaackt werden / de hooffden van de cammen sullen soo breet wesen als men int werck ordineren [ordonneren / oordelen] sal, ende men sal de cammen wel effen ende perfect verlesen? op haren steeck om het werck gemackelick te mogen drayen

    De kamgaten.

  37. Item / de camgaten soo wel onder als boven sullen die binnenkant recht in gewrocht werden van den gaten / die voorcant van den cammen ende camgaten sullen een half duym achter overhangen op de dickte vant wiel soo wel onder als boven, ende de buytencanten van de camgaten by t hooft sullen drye duijm een quartier van de cant sijn van beyde wielen de buijtenste canten van de vellinge sullen een weynich af genomen werden na den eysch

    Algemene aanwijzingen.

  38. Noch wert geconditioneert ende erpresselycke onder gesprooken dat alle de aennemers gehouden sullen wesen alle die gaende wercken met den geheelen roomp van dien molen ende waterloop, geen uitgesondert, altsamen perfect op het besteck te maken sonder een cam myn off meer, ofte een staff, off affe toe te doen / men sal de mesters timmerman leveren den strekels tot hare wielen ende patroonen van dien [tekst loopt in volgende artikel door]

  39. staven ende cammen sonder dat iemant het werck eenichsins sal mogen veranderen ofte verbeuren
    van het gemaecte werck wie als dan in onder sal werden ende sal in plaetse van dien wederom ander in de plaetse moeten maken ende dat naedien hout den vant besteck

    Bestek plattegrond.jpg (113876 bytes)

    Plattegrond van een molen. De wateras met het onderwiel in de bak en het scheprad in de waterloop.
    (Molens, Stockhuyzen p38)

    De waterdichte bak van het onderwiel.


  40. Item / de back daert onderwiel ingaet sal (sal) groot wesen na den eysch vant wiel, soo hooch als dieselven ende onder tusschen het wiel ende back sal tien duijm spelen wesen / die plancken dick drye duijm met vier hoeckstilen na den eysch vant werck / de plancken wel dicht op malcanderen gestreken en wel vast besorcht ende gespikert ende aen de binnenside wel dicht ghedreven ende gepickt [geteerd?], aen de buytensyde getingelt / de back sal men wel stutten ende besorgen ende aen beyde buitenside sal men drie kespen maken voort voorschieten van den plancken / die [de bodem van back sal men van een stuck maecken] hoekstijlen sal men met pennen en gaten in den bodem wercken, die kespen dick drie duijm, breet vyff duym / noch [ook] sal men in den verschreven [hiervoor beschreven] back een ponp [pomp?] stellen met syn toebehooren

    De koningsspil.

  41. Item / de spil sal dick weesen vijftien duijm viercant, int midden te meten, lanck nae den eysch vant werck / ende die (e) halsen daer die schifloopen aen comen sullen dertien duijm viercant syn / men sal twee starcken kroonen aen den spil maken naer behooren

    De binnenstoel waarop de koningsspil is gelagerd.

  42. Item / de stoelbalck sal lanck wesen sestien voet ende dick vertien duym veercant / dat calf [horizontale draagbalk van spil] ofte bovenste hooft sal lanck wesen ses voet, dick een voet, ende breet sestien duym met een wervel daer op nae den eysch, ende met een bueggel daer aen om het werck of [af] ende aen te setten

  43. Item / de stijlen van de stoel sullen dick wesen veertien duym viercant, lang twee voet negen duym, met dubbelde pennen ende gaten onder ende boven / die staertstucken sullen lanck wesen acht voet, met swaluwsterten op de balck, dick acht duijm, breet vijftien duijmen / sal die stijlen van den stoel onder en de boven met dubbelde pennen en gaten maken / sullen die binnencanten twee voet ende een half wyt wesen met vier carbiels aen de stoel, breet een voet, dick negen duijm, lanck na den eysch / onder en boven op tanden gewrocht en wel besorcht

    De wateras waaraan het scheprad en het onderwiel zit.

  44. Item / de wateras sal dick wesen sestien duijm viercant soo lang dat de steenen wel vrij van de waterloop mogen leggen / bey de eijnde van de wateras sal men met halsen maken / sullen dick wesen veertien duijm ende in alle die assen sal men de schenen soo wijt leggen dat het spasij of dammen een duijm
    ende drije quertier is ende meer niet / onder het einde van de wateras sal men een block voorleggen daer de [lagerings]steen op rust, wel besorcht voort verschieten ende dteijen?

    Het scheprad, met vier armen, acht zwaarden, 4 maal 7 spruiten (scheppen).

  45. Item / het scheprat sal groot wesen seventien voet ende een half breet, sestien duijm dick, den vier armen bij den wateras ses ende een half duijm, op den dunnen einden drie en een half duijm / ende een swaerden lanck seven voet ende een half dick, ses duym breet, acht duym met dubbelde swaerden aen beijde syde ingewrocht / ende in ider vierendeel seven spruyten, ende de spruyten sullen syn op haer dickste ent vier duijm ende op het lichte eijnt twee duijm lanck na den eysch / daerin te wercken aen ider sy vier banden met bequame bochten, dick drij duijm, breet vyf duijm

    De waterdeur (of wachtdeur) met drempel.

  46. Item / de stijlen van de waterdeuer cosyn sullen dick wesen een voet dertien duym viercant / ende men sal de stilen maken dat de stijlen twee voet beneden de santstroock sullen comen met dubbelde pennen ende gaten / de drempel daer die stijlen in staen sal breet wesen veertien duijm, dick tien duijm, soo lanck datter buyten de stylen een oor bliven mach van vyftien duijm lanck / splijt en van de gaten en toe sijgen van den waterloop /  dat verschreven cosyn sal wijt wesen alst aent scheprat vereyschen sal, datter aen yder sijde vant scheprat drie quartier duijm spelens blijft, alst altesamen ghemaeckt ende gestelt sal wesen ofte een duijm /  noch sal men aen dit voorsz cosyn een stercke waterduer maken na den eysch vant werck / het onderste hensel van de duer sal een duijm ofte anderehalf verder op de styl staen voort toevallen van de voorschreven deuer / de deuer wel dicht gevoecht dat selve water can schutten

    Bestek waterloop tekst.jpg (104054 bytes)

    Tekening van een waterloop (Schilstra, bijlage)

    De waterloop. Sloven zijn platliggende planken. De rijzing is de opleider.

  47. Item / men sal de waterloop van bijnnen weren aen beide sijde, daert scheprat gaen sal, van de wateras
    aff bey de rijsijng op tot buijten aent cosyn toe vier duijm boven die slooven / de plancken sullen op ende neer staen, sullen dick sijn ses uit een voet dicht aen malcanderen gevoecht, wel recht bereeyt / die verste planck die onder de wateras staen sal schuijn aff gewrocht werden ompt inschieten vant water / die versz [genoemde] plancken sullen met lippen tegen de rysing in ende op de risingh met een boorst gewrocht werden voort afghaen van de plancken ende opghaen van de rijsingh, altesamen wel ghespykert ende lesurt [geschuurt?]

  48. Noch sal men desen voorsz waterloop van buijten tot twee plaetsen wel besorgen met palingh plancken voort vrij en door schieten vant water / ende het cosyn buijten aen mede wel dicht maken tot onder in de gront

  49. Item / de diepte van de waterloop onder het scheprat sal diep wesen seven voet en vier duym van de
    bodem af tot an de bovencant van de slooven toe / dat scheprat sal soo diep staen als men int stellen ordeneren sal

    De rijzing (opleider) van de waterloop.

  50. Item / de rijsing sal hoch leggen, van de binnenste bodem af twee voet, met een ronde bocht uit een crom stuck hout gesaeght na de ronte vant scheprat, dick vier duijm, soo breet als de waterloop wyt is / ende als daer den rysing op compt, sal dick wesen twalif duijm viercant / sal wel geslooten werden tegen de stylen in met pennen en gaten, voort toesygen van de waterloop / men sal de voorsz waterloop vant binnen ende buiten eynt vyer off vijff duijm dieper leggen, vry het incomen van binnen ende uitschieten vant buitenwater

    De bekleding van de waterloop.

  51. Item / de waterloop sal men becleden met goede deventer plancken, ses uit een voet tot d eynden toe ende die binnen aen gevoert sullen werden, sullen twintich voet lanck syn, mede soo dick te weten daer die aerde achter tegen aen coomt, die plancken altsamen dicht op malcanderen gestreecken, wel gevoech t en wel gespijkert

    De sloven (draagbalken) van de waterloop.

  52. Item / de groote sloven van de watergangen sullen dick wesen tien duijm, breet dertien duijm onder die wateras te meten / sullen met bequame bochten wesen, die bocht beginnende van de wateras aff / die binnenste sloof sal tien duijm bocht hebben, de binnenste ses duym bocht, en de beide sloven sullen twee duym bocht opwaerts hebben vant as aff tot die waterdeuer toe, omt afschieten vant water / ende die hellingen van die voorsz sloven sullen lanck wesen tweeendertich voet, met een balcken achter het scheprat van tien duym viercant, voort toesyghen van de waterloop / die slooven met spondinghen gemaeckt, daer de plancken in comen / ende voort sal de geheele waterloop met pennen ende gaten gemaeck t, wel vast genagelt, de plancken wel gespikert

  53. Item / de stutten ofte stylen van den waterloop onder die sloven sullen lanck wesen na den eysch, ende dick altemael soo wel binnen als buyten ses duijm viercant / ende die canten en sullen niet meer van malcanderen staen als een voet, te weten daer scheprat gaen sal / ende buyten en binnen een half voet wider te weten anderenhalf voet tusschen beyde

    De kespen onder de zandstroken (fundering van de waterloop).

  54. Item / de kespen ofte drempels die met verlooren lippen en swalestaerten op de santstroocken gewrocht sullen werden sullen lanck wesen na den eijsch, dick vijf duijm en breet ses duijm / die santstroocken dick vijff duijm, breet seven duym, wel verstaende half soo veel kespen als stutten onder het scheprat met de voors waterloop / om den die drye voet een kesp ende dat dicht aent cosyn / aen elcken sijdt noch een kesp / die santstrooken sullen die bovenkant met swalyuesterten bovenop ende in de drempel gewrocht om de bodem daer gelyck ende vlack te legghen

    De buitenste sloven (draagbalken) van de de waterloop.

  55. Item / de buitenste slooven van de waterloop sullen lanck wesen vierentwintich voet, dick negen duym viercant, met lasschen buyten aen de groote slooven gewrocht / boven gelyck waterloop sal men de plancken die buiten waterloop sal aent een eijnt wyt syn ses voet / de bodem sal beneden den rysijn leggen een voet

  56. Item / de aennemers sullen gehouden wesen aen beijde buytensyden van de groote slooven hellinghen te maken van carvijels plancken, dick twee duijm, wel dicht ghewrocht, die breete naer gelegentheyt van dien pilaers / die langhste sal beginnen van de wateras tot de waterdeur toe over de buitenste slooven heen opdat het water ter sijden buijten sonder verhinderingen oftschieten mach / ende die schermten sullen aen de canten van de hellingen staen ende wel dicht daer opgewrocht omt spille vant water

    Twee waterschermen bij het waterrad en de overdekking van de waterloop.

  57. Item / men sal twee schermten maken soo hooch als boveneynt vant scheprat, wel dicht genait [genageld] ende gespikert / die delen wel oover malcanderen geleit, men sal die schermten wel beribben en van goede stive dele altesamen maken / noch sal men maken vijff balckens over t buijteneijnt van den waterloop ende vijff overt binneneijnt van den waterloop, dick seven duym viercant, lanck na de eysch / met lippen boven op de buitenslooven / die lippen sullen dick sijn vijf duym / ende die binnenbalkens sullen gelick de slooven gekeept werden, de selve balckens sal men met plancken oversolderen ende die bruggen maken / het binneneijnt sal beginnen recht achter het scheprat tot den eijnde van de slooven toe ende dat buijteneijnt sal beginnen ses voet van de waterduer mede tot eijnde van de slooven

    De bekleding van de molen, de deuren en de kamer.

  58. Item / dese molen sal men becleeden met goede stijve dicken delen dwars overmalkanderen, in elcken voet een stijl int midden van ses duijmen viercant, lanck na den eysch / met een lijst daer t riet op rust met twee bequame deuren om uijt  ende in te gaen ende een deur om aent scheprat te comen, met noch een deur voort scheprat / die deuren sullen alsamen groot syn naden eysch vant werckc, sullen wel dicht in malcanderen geploecht werden / ende die delen sullen mede wel gestreken sijn / de voorsz delen sal men van binnen schaven daer d camer comen sal

    De trappen.

  59. Item / de trapboomen sullen lanck wesen naer den eysch, die onderste ses duijm viercant / de trappen lanck twee voet, tusschen die trappbomen vier duijm, dick na den eysch, met bequame leenen naer behooren, die boven canten elff duijm van malcanderen leggen ende nyet meer

    Algemene aanwijzingen.

  60. Item / alle de nagels daer men de wercken sal sluiten sulen gemaeckt werden op haer behoorelicke dickte ende lange, vrij wat duer te steken opdat men die mach vijseteren ende dat alle van goet drooch tay deventer hout

  61. Item / de voorsz molen sal men alles op het beste maecken / met pennen ende gaten die wercken sluiten mede met swaluestaerten ende met sijn behoorelicke vichen? ende woutermannen? / sonder met den lichten daer van te scheyden, sulcx dat de opsijenders die bij de besteders over werck sullen geste(e)lt werden contentement sal gedaen werden in de redelycheyt nae alle behooren

  62. Item / noch sal den aennemer gehouden wesen te leveren vier stenen tot beyde assen van de beste ende sal mede alle het iserwerck aen de molen de inlaten ende aenslaen? naer behooren

  63. Item /  dese molen sal men maecken van goet carbss?, hassels, deventer wesels ofte westtaelts [westfaals] eekenhoout behalve de balcken, carbielsen, cruisbanden, rechels spruyten en van de cap ende spil d welck men van ander goet eycken hoout sal mogen maken als noorts, luycks, iers ofte sommers hout n sonder vierich [=ziekte] ofte ratelspanen? oft ander gelyck spint ofte vooren vant na de eysch vant werck, noch geen noorts ipenhout

  64. Item / alle het voorsz houtwerck sal gemeten werden van langste breete ende dicke volgende het besteck met alcmaerse voet ende duymen daer de beemster molens opgemaeckt syn, te weten twalf duym en een vooet

  65. Item / ofte in dit voorsz besteck ist versuymt, vergeten ofte niet verhaelen, waer het welcke nochtans den molen nodich soude wesen soo sal d aennemer gegoouden wesen t selve te maken na den eysch vant werck ende tot believen van den gecommeteerde, daertoe gestelt / voor welck over werck den aennemer nochtans geen buyten loon en sal hebben noch eysschen ende soo daer yemant te corte gewrocht daer sal men het selve afcorten

  66. Item / soo daer bevonden wert eenich quaet hoout gewrocht te wesen met soodanich gebreken als verder verhaelt is, t selve sullen de besteders mogen tot kueren ofte doen tot kueren bij lyeden het dies verstaende ende welcke hout alsoo uitgelevert sijnde sal als dan verbuert sijn, ende de aennemer sal weder om in plaetse van dien ander goet hout moeten wercken naer het in hoout van dit besteck / welcke opneminge sal geschieden op den molenwerff aldaer den molen gerecht sal werden / tot welcke den aennemer sal gehouden sal weesen den molen tot n synen costen te brengen en te voeren

  67. Item / den aennemer sal gehoouden wesen den molen te maken opterechten ende gangbaer te maken ende te leveren

    [Andere schrijver, geen extra leestekens meer toegevoegd]

    Noch sal d aennemer gehouden wesen boven alles vgnnt [voorgenoemd] voorsz is, tot syne costen ende laste te nemen alle het ijserwerck, haywerk, metselwerck, saylen, graven ende delven, mitsgaders het speten [spitten] van sloot om de ende voors werf te delven, als oock het aenvullen van molenwerf ende verhogen van dien, ende voorts alle het grint daer aen enichsins dependeren mach sonder dat de heeren besteders eeniych vereene costen sullen hebben te dragen

    Bestek aannemer_WEB.gif (31739 bytes)

    Op welcke voorsz conditien ende voorwaerden Jacob Arinsz van bergen de gemelte molen aengenomen heeft voor de somme van sevenendertich hondert ende sevenendertich gulden tien stuijvers, op te leveren primo Augusti opte verbeurte van vyfentwintich gulden te beschouwen van acht dagen tot acht dagen.
    actum in Alcmaer den laesten April 1633, ende de oirconden dese by den aennemer geteyckent.

    In kennisse van my schout
                                                Jan van der Heem
    dit is                 het merck
       van Jacob            Arinsz

    Op ten xxiiv Augusti Claes Jansz Banning cum Horgen? besteet de molenwerf van dese molen te verhooghen een voet hogher aen molen als de waterloop mitsgaders het delven seynde? van waterloop soo buyten als binnen / ende als buytencant van molenwerf een voet lager, voor de  somme van hondertdertich gulden, en de buitensloot een halve roede wijder te maecken als het besteck

    Op apart blad

    Bestek interieur.jpg (61288 bytes)

    Moleninterieur in de Schermer museummolen (VVV folder) "de haertstede wel met tegelen ghevloert wyt ende breet nae den eysch, met groen en gelen tegelen, in den schoorstien met eene haertijser"

    De kamer met haard en schoorsteen.


    Item /  noch sal men in de molen een camer maken met een bedtstede daerin: om in te logeeren, van goede deelen van binnen geschaeft altesamen gecantrecht / de richels van sterk sparren / dese camer sal men soo wyt maken als sy van den stoel vallen mach tot aen de sijde van de molen toe ende men sal dese camer mede altemal bevloeren met deelen gecantrecht ende gestrecken met ribben daeronder, vijf ribben op de langte van een deel / de ribben sullen dick wesen ses duym viercant, lanck nae den eysch,  de delen wel gespijkert (+ de haertstede wel met tegelen ghevloert wyt ende breet nae den eysch, met groen en gelen tegelen, in den schoorstien met eene haertijser) / noch sal men deze voorsz camer oversolderen met deelen die onder geschaeft sijn / de solder sal hooch leggen negen voet met balckens daer onder, vier op de langte van een noortsche deel / de balckxkens sullen dick wesen seven duym viercant / de delen van de solder mede geschaeft van onder ende in malcander geplocht, altesamen wel gespykert / die balckxkens? altesamen van grenehout

    Item / men sal in deze voorsz camer een deur maken ter bequamer plaetsen met twe(e) glassen ende en venster  / noch sal men een roockgat maken in plaets van een schoorstien met een houten pijp / met noch een vatebanck tot gerijf van de molennaer: / noch sal men de molen buiten de camer bevloeren met deelen ende onderlaegen na den eysch: / het wiel met een heck afgesloten

    Item / alle de nagels daer mede men de wercken sal sluiten sullen gemaeckt werden op hare behoorlijke dicte ende langte / vrij wat douerstekende? op dat men die mach vijnteren?, ende dat alle van goed drooch taij deventer eijckenhout

    [Dit laatste artikel  is bijna gelijk aan nummer 60]

    Top